Boekverslag : H.M Van Den Brink - Over Het Water
De taal ervan is Nederlands en het aantal woorden bedraagt 4309 woorden.



Over het water

H.M van den Brink


Voorwoord


Ik heb besloten het boek Over het water te kiezen voor een verslag, omdat het een interessant boek is en het thema ook in de middeleeuwen voor zou kunnen komen. Voor niet-roeiers is het boek misschien iets moeilijker, aangezien er wel enkele roeitermen gebruikt worden, maar iedere sporter zal zich kunnen identificeren met de hoofdpersoon.


‘Scullen’ als alle personen in de boor met twee riemen roeien.

‘Boordroeien’ als alle roeiers slecht gebruik maken van 1 riem.


‘Stuurboord’ is rechts in de vaarrichting en links van de roeier.

‘Bakboord’ is links in de vaarrichting en rechts van de roeier.


Een ‘slag’ is de roeier die het dichtst bij de achterpunt zit en tevens de commando’s geeft (als het geen boot met een stuurplaats is).

Een ‘boeg’ is de roeier die het dichtst bij de voorpunt zit en tevens af en toe achterom kijkt (als het geen boot met een stuurplaats is).


Over het water

H.M van den Brink


Biografie


De schrijver van het boek “Over het water” is Hans Maarten van den Brink. Naast schrijver is hij hoofdredacteur bij de VPRO. Van den Brink is geboren in 1956 en als schrijver is hij tot nu toe vooral bekend om zijn journalistieke reportages in het NRC Handelsblad. Behalve “Over het water”, dat in 1998 uitgegeven is, heeft Van den Brink nog een boek geschreven, namelijk “Hart van glas”. Dit boek heb ik niet gelezen, maar wel enkele recensies erover.

Het wordt niet aangegeven, maar de novelle moet haast wel autobiografisch zijn. Anders lijkt het me een zeer moeilijke opgave om een zo gedetailleerde beschrijving te geven van de techniek, de termen en het gevoel dat roeien teweegbrengt.

Van den Brink zegt dat hij met zijn boeken niets over wil brengen en geen boodschap heeft. Hij schrijft, omdat hij wil schrijven.


“Ik heb geen boodschap, schrijven is een ambacht...” aldus Van den Brink


Samenvatting


Het eerste deel van “Over het water” begint als de ik-verteller Anton op een avond in de winter van 1944-1945 op de steiger van zijn roeivereniging gaat liggen. Hij denkt aan de zomer van 1939, toen hij, moe na een zware roeitraining, ook zo op de steiger lag. Het roeien in combinatie met de vriendschappelijke omgang met roeipartner David bezorgde hem toen het ultieme gevoel van geluk. De rest van dit eerste deel beschrijft voornamelijk de vroegste herinneringen van Anton aan de rivier die vlakbij zijn huis stroomt. Bij de allereerste blik op het water, als hij twee of drie jaar oud is, is er sprake van liefde op het eerste gezicht. Vanaf de schouders van zijn vader ziet Anton een regatta, een roeiwedstrijd. Antons enthousiasme bereikt zijn hoogtepunt, als er onder de brug waarop hij en zijn vader staan, een acht met stuurman doorvaart.


De volgende herinnering -Anton is een jaar of vijf, zes - is het bezoek met zijn moeder aan een strandje, dat ontstaan is bij de bouw van een nieuwe brug. Het is snikheet. Anton trekt spontaan zijn schoenen uit en rent het water in, een spannend avontuur waaraan abrupt een einde komt, wanneer hij in een spijker trapt. Zijn moeder die in paniek raakt, blaast onmiddellijk de aftocht. Van later datum is de herinnering dat Anton met zijn vader het verenigingsgebouw van de roeivereniging betreedt om zich in te laten schrijven als lid. Tot zijn grote verbazing wordt hij – een jongen die niet zoals de andere leden tot de klasse der rijken behoort - zonder problemen toegelaten.


In het tweede deel worden de allereerste trainingen van Anton beschreven, tot en met de eerste wedstrijd, die hij in de twee zonder stuurman wint. Ook hier is het uitgangspunt van de overpeinzingen weer de koude winteravond aan het einde van de oorlog, waarop Anton naar het intussen onttakelde verenigingsgebouw is teruggekeerd en zich op de steiger heeft uitgestrekt. Het mag van hem nooit meer zomer worden en niemand mag meer gelukkig zijn.


In gedachten keert hij terug naar een gure zaterdag in oktober 1937. In zijn nieuwe sporttenue verschijnt hij met tien andere jongens op de vereniging om de beginselen van de roeisport uitgelegd te krijgen. Ondanks onbeholpen gestuntel vaart de boot, een acht met stuurman, toch. De jonge roeiers worden nog niet aangevoerd door een stuurman van eigen leeftijd, maar door de instructeur. De roeilessen, waarin Anton maar weinig systematiek kan bespeuren, leiden vaker tot chaos dat tot gelijkmatig roeien. De volgende lente wordt een van de jongens stuurman en fietst de coach langs de kant mee. Een onbekende rijdt naast hem en dat blijkt Doktor Alfred Schneiderhahn te zijn. Met een klein hoofdknikje pikt hij Anton en David uit de groep jongens om in een twee zonder stuurman te gaan trainen. Als bakboordroeier (bakboord is rechts voor de roeier) krijgt Anton de plaats achter in de boot toegewezen; (dit heet de slagplaats, Anton is dus de ‘slag’). Stuurboordroeier David (stuurboord is dus links voor de roeier) moet voorin en dient zo nu en dan om te kijken om te zien of ze nog wel koers houden; (David zit op de boegplaats, en is de ‘boeg’). Schneiderhahn pakt het meteen serieus aan: vijfmaal per week is er een training en de oude, stijve manier van roeien wordt direct vervangen door soepeler bewegingen. Anton merkt dat zijn hersenen de theorie eerder oppakken dan zijn lichaam, en dat het pas vanzelf gaat als hij juist niet aan de theorie denkt. Op een warme dag in mei, wanneer Schneiderhahn weg is voor zaken, roeien Anton en David voor een regenbui uit en voor het eerst voelen de jongens dat ze een eenheid vormen. Na de zomervakantie verschijnt Schneiderhahn met een plan voor het komende trainingsjaar, vol schema’s en oefeningen. Hij eist discipline en een flinke aanpak, en ze oefenen, als de winter invalt, niet alleen op het water maar ook in het verenigingsgebouw met halters.

Eind december nodigt Schneiderhahn zijn pupillen uit in hotel Eden, waar hij een kamer huurt. Hij toont ze een boek van de Olympische Spelen van 1936 in Berlijn. De volgende Spelen zullen in Tokio gehouden worden en daar wil Schneiderhahn naartoe werken. Ze zullen daartoe een aantal wedstrijden afwerken, te beginnen in het komend voorjaar met een wedstrijd tussen de verenigingen. Tot Antons verbazing winnen ze die wedstrijd met twee bootlengtes voorsprong, terwijl hij tijdens het roeien juist al het geleerde aan zijn laars lapt.


Het derde deel zet de geschiedenis van het wedstrijdroeien voort tot het moment dat Schneiderhahn wil gaan trainen voor het grote kampioenschap. Ook hier wordt de terugblik weer beschreven vanuit de laatste oorlogswinter, als Anton op de steiger ligt. Anton en David roeien nu tegen andere verenigingen en voor het eerst beseft Anton dat het niet vanzelfsprekend is, dat David voorgoed zijn roeipartner zal zijn. David zal in de herfst gaan studeren en mogelijk naar een andere vereniging trekken. Anton is bang dat hun deelname aan de Olympische Spelen op losse schroeven komt te staan en hoort nu pas dat die door de veranderde politieke situatie in Helsinki zullen worden gehouden. Met de wedstrijden gaat het overigens goed. Ondanks dat ze alles winnen handhaaft Schneiderhahn de strenge discipline en mogen ze alleen vrij roeien, wanneer hij er niet bij is. Anton en David genieten er volop van. Maar juist het gedisciplineerde wedstrijdroeien brengt de jongens de hoogste gevoelens van geluk. Onder het mom van ”Wer nicht wagt, der nicht gewinnt” krijgt Schneiderhahn toestemming van het bestuur zijn pupillen in te schrijven voor het grote kampioenschap op de Bosbaan, die ten zuiden van de stad ligt.


Het vierde en laatste deel van “Over het water” verplaatst de lezer eerst weer naar de winterdag van 1944-1945, maar dan op een vroeger tijdstip dan in de vorige delen beschreven wordt. Anton blijkt al enige tijd geleden zijn intrek te hebben genomen in dezelfde kamer van Schneiderhahn in hotel Eden. Hij heeft wat kleren in een koffer gepakt en zijn rekening betaald. Na acht uur ’s avonds, als het de mensen eigenlijk verboden is de straat op te gaan, vertrekt hij. Onderweg gooit hij de met halters verzwaarde koffer ergens in het water. De scènes die de kampioenswedstrijd in 1939 en Antons weg naar de roeivereniging in de laatste oorlogswinter beschrijven, wisselen elkaar nu in hoog tempo af. In elke scène die aan de roeiwedstrijd besteed wordt, wordt telkens 500 meter van het af te leggen parcours beschreven. Door een ongunstig uitgevallen loting moeten Anton en David starten in baan 6, waar ze de meeste wind vangen. In de luwte van baan 1 liggen de winnaars van vorig jaar. Gelukkig gaat, als ze eenmaal op het water zijn, de wind liggen. Na een rustige start volgen er na 1000 meter en 1500 meter twee tussensprinten. Het laatste stuk gaat nog maar tussen drie boten. Een paar meter voor de finish zetten Anton en David de dubbelsprint in, maar helaas komen ze net te kort voor de overwinning.

Pas helemaal aan het eind van het verhaal komt de ontknoping. Schneiderhahn is voorgoed verdwenen, nadat hij de maandag na de kampioenswedstrijd afscheid heeft genomen. En ook David, die Anton uiteindelijk beloofd had de roeivereniging niet te verlaten, is er niet meer: zijn huis staat leeg.


Deze samenvatting heb ik van het programma ‘Literom’ gehaald, dat is een programma van de bibliotheek waar ik een heleboel informatie over het boek heb gevonden.


Analyse


Structuur van het verhaal


Over het water is een novelle die bestaat uit vier betrekkelijk grote hoofdstukken. De hoofdstukken sluiten mooi op elkaar aan en beschrijven alle vier een ander deel van de episode uit het leven van de hoofdpersoon waaraan hij aan terugdenkt.

Het verhaal begint met een beschrijving in ruime zin van de plaats waar de hoofdpersoon Anton zich bevindt, de roeivereniging, als hij in de laatste oorlogswinter terugdenkt aan de gelukkigste tijd uit zijn leven.


“Een halfuur geleden heb ik voor het laatst de vliegtuigen gehoord. Ze zijn op grote hoogte schuin de rivier overgestoken en daarna is hun zware gebrom weggestorven in het oosten. Nu is het weer stil, op de geluiden na die horen bij een winternacht aan het water. Onrustige wind. Golven die tegen de palen van de steiger slaan. Geen vogels. Nergens plotseling gesnater. Wel, ergens achter me aan de kade, soms het klapperen van een slecht gesloten raam. Ik sta alleen op de laatste steiger, waarvan het hout zwart is van het vocht en spekglad, en ik kijk aandachtig naar het water. Aan de overkant van de rivier ligt de stad, met verduisterde vensters, doelloze tramrails, boomloze straten. Ik kijk naar de overkant, maar zie hem al bijna niet meer...”


Het verhaal heeft een tamelijk open einde, maar hoe, dat is niet precies te zeggen. Het is het eind van de episode, wat op zich een gesloten einde is, maar als je er vanuit gaat dat de hoofdpersoon daarna nog een heel leven heeft gehad, en de verdwijningen van David en Schneiderhahn niet opgehelderd zijn...

Al met al vind ik de vorm het begin en het eind erg goed passen bij de inhoud van het boek.


“Niemand kan mij vertellen dat je geluk niet aan kunt raken, dat er geluk zonder een lichaam is. Ik doe mijn ogen dicht. Dwars door mijn doorweekte kleren kan ik de warmte van de zomer voelen.

Ik doe mijn ogen open, kijk omhoog en zie David achter me staan. Zijn stevige benen met de dichte zwarte haren. Ik hoor zijn stem. Hij wil me overeind helpen. Maar ik sta zelf op. Dan lopen we samen in de richting van het gebouw, de trap staat er weer, en hij legt een arm om mijn schouder. De zon schijnt of hij nooit meer op zal houden. We zijn kampioen zonder dat we gewonnen hebben. ‘Volgend jaar beter. Volgend jaar in Finland, Anton.’ En ik denk: duizend meren. Maar ik zeg: ‘Dus je gaat niet weg. We roeien door.’ ‘Zeg het. Zeg het in woorden.’ ‘We roeien door. Dat is beloofd.’


De tijd


Over het water begint dus met een flash- back vanaf de steiger van de roeivereniging in de laatste oorlogswinter, 1944-1945, naar de tijd dat Anton met David in de twee zonder stuurman (afgekort; de twee zonder) roeide. De vier hoofdstukken verhalen alle vier een deel uit die tijd. De ontwikkeling verloopt in het eerste deel met sprongen; voornamelijk herinneringen van het water uit zijn vroegste levensjaren. Het tweede deel verhaalt de beginselen van het roeien in de acht met stuurman, in 1937. Deel drie beschrijft de tijd dat Anton en David uitgekozen worden om samen te gaan roeien in een twee zonder in 1939, dit deel beschrijft ook de wedstrijden en de voorbereiding voor het grote kampioenschap. In het vierde, laatste deel wordt iedere 500 meter van de wedstrijd van het grote kampioenschap afgewisseld, met wat hij aantreft in het door de oorlog onttakelde roeigebouw.

De flash- backs verlopen wel chronologisch. Ik vind het erg mooi opgebouwd met die flash- backs, op deze manier krijg je een mooi beeld van het geheel, en tevens vind ik dat het steeds duidelijk aangegeven wordt wanneer wat zich afspeelt.


Anton in de winternacht van 1944-1945


“Maar wanneer ik achterover ga liggen en mij uitstrek voel ik opeens weer het warme hout in mijn rug en tegen de achterkant van mijn benen, alsof die warmte daar al die jaren op mij is blijven wachten. En dan is het ook weer zomer en zie ik boven mij een bijna wolkenloze, stralendblauwe hemel, een koepel van lucht die strak over de rivier, de stad en het land is gespannen...”


De plaats


Over het water speelt zich af in Amsterdam. Dit kun je afleiden uit het feit dat de jongens op de Amstel roeien, uit de kleuren van de vereniging (iedere roeivereniging heeft zijn eigen kleuren en zijn eigen logo) die in dit geval wit met blauw zijn en uit de ‘edelstenenbuurt’ waar Anton woont. Amsterdam wordt echter geen enkele keer genoemd. De schrijver is er perfect in geslaagd de sfeer van de stad te beschrijven, waardoor je je Amsterdam in die tijd ook goed voor kunt stellen. De buurt waarin Anton woont wordt in het begin al vrij uitgebreid beschreven, maar verderop in het boek worden ook de verschillen tussen alle buurten in de stad beschreven.


“Onze buurt was bedacht in de crisisjaren door de sterke mannen van de stad, sociaalbewogen aartsvaders die het als een heilige plicht beschouwden om de bevolking een dak en solide muren te geven. Maar hoogstens in theorie erkenden ze het recht van dat volk op huisvesting naar eigen wens en smaak. Anders hadden ze ons wel licht gegeven, ruimte en grote ramen in plaats van de bewoners te onderwerpen aan een geometrisch zuiver stratenplan, een volgorde van pleinen, winkels, badhuizen en portieken die maar op een manier konden worden doorlopen en een indeling van de woningen die zo dwingend was dat er nog geen stoel op een plek geplaatst kon worden die door de bestuurders maatschappelijk onverantwoord werd geacht, laat staan een tafel of bank...”


Onderlinge relaties personen


In het boek Over het water komen betrekkelijk weinig personen voor. De belangrijkste drie zijn Anton, de hoofdpersoon, David, het roeimaatje van Anton, die ook een belangrijke rol in het boek heeft en Doktor Alfred Schneiderhahn, de trainer van de jongens. De hoofdpersoon uit het boek is dus Anton. Hij is in 1921 geboren en is enig kind. Hij is een in zichzelf gekeerde jongen die maar een grote droom heeft, roeien. Op de roeivereniging voelt hij zich een buitenstaander; bij het soort mensen die hij daar aantreft voelt hij zich niet echt thuis. In het begin van zijn roeicarrière, in de acht met stuurman denkt hij dat zijn naam het meest genoemd wordt als er iets fout gaat, en dat hij de schuld is van ongelijkheden. Het is voor hem dan ook een blijde verassing dat Schneiderhahn hem eruit pikt om in een twee zonder te gaan roeien. Over zijn uiterlijk wordt niet zoveel verteld, wel weet je dat hij lang is en zelfs tenger. Maar door de zware roeitrainingen krijgt hij een sterk en gespierd lichaam, waar hij later zelfs trots op wordt. Het minderwaardigheidscomplex dat Anton heeft opgebouwd blijft hem lang beheersen, maar hij overwint het door de trainingen en de vriendschap met David.


“Ik trok mijn hoofd terug uit het venster en deed twee stappen naar de spiegel die nog van mijn grootvader was geweest. Ik trok een hemd uit en boog mij voorover. In de spiegel kon ik maar een klein stuk van mijn lichaam zien. De welving van mijn borst. Een schouder. Mijn platte buik. Benen, heupen. Ik zakte door mijn knieën, boog zijwaarts, strekte, nam tenslotte de spiegel van zijn haakje en kleedde me helemaal uit om mijzelf bij het licht dat door het venster naar binnen viel overal te kunnen bekijken. Maar eigenlijk had ik geen spiegel nodig. Ik rekte mij uit, kneep in mijn armen, legde mijn handen op mijn billen en bracht mijn borst en heupen naar voren. Alles wat ik zag vond ik geweldig. Met dit lichaam zou ik alles kunnen. Terwijl ik al mijn spieren spande wist ik dat ik nog nooit zo sterk was geweest. Dat er deze zomer geen verschil was geweest tussen alleen en samen. Hij was mijn spiegelbeeld en ik het zijne. Ik was door David van mezelf gaan houden...”


De volgende belangrijke persoon is David, het roeimaatje van Anton. David is kort van stof, en geestig. Wat vooral aan hem opvalt is zijn hartelijke, ironische blik die veel indruk maken op Anton. In tegenstelling tot Anton is David wel onderdeel van de cultuur op de roeivereniging. Hij is zwaar gebouwd en heeft zelfs aanleg tot dik worden, en wat meerdere malen genoemd wordt zijn zijn zwarte krullen.


“David gaf me een hand voor we de eerste keer met zijn tweeën het water opgingen en keek me daarbij aan met een blik die ik zo goed zou leren kennen; een mengeling van ironie en hartelijkheid, het een getemperd door het andere, zodat er iets ontstond dat zowel afstand als warmte bevatte en behalve een gebaar naar de ander ook een bevestiging was van zijn eigen ongenaakbaarheid...”


“Er was een middag na de training dat ik vooroverleunde op een van de banken in de kleedkamer, hoofd in mijn handen, mijn natte kleren in een hoek gesmeten, billen op het ruwe hout. Te moe zelfs om de tegels tussen mijn voeten waar te nemen. Ik hoorde alleen het ruisen van de waterstraal waaronder David zich afspoelde, eerst van heel ver weg, toen dichterbij, alsof hij mij met douche en al naderde. Ik tilde mijn hoofd op en steunde het in mijn handen. In een mist van water en stoom zag ik David staan. De zwarte krullen die over zijn voorhoofd en langs zijn oren naar beneden hingen en waar het water zich een weg doorheen kronkelde. Zij wenkbrauwen, zijn brede voorhoofd en zijn zware kin, de dikke, beweeglijke lippen. Zijn trotse neus met aan weerszijden de ogen die altijd ironisch keken, behalve nu, in dit onwerkelijke moment tussen dag en droom...”


En de laatste belangrijke persoon is Schneiderhahn, de trainer van de jongens, die net als Anton een buitenbeetje is. Hij is dik, en heeft een heel grof uiterlijk, alles aan hem is groot. Bovendien komt hij uit het buitenland, Duitsland, en heeft hij een Duits accent. Hij gebruikt ook veel Duitse woorden als hij de jongens coacht.


De verteller


Over het water wordt vanuit de eerste persoon beschreven. Anton is de hoofdpersoon, en hij is ook de verteller. Over hem weet je dan ook het meest. Je leert zijn complexen, ideeën en gedachtegang goed kennen. Anton is ook een heel interessante jongen om de ik-verteller te laten zijn, omdat hij de wereld en alles daaromheen op een bijzondere manier interpreteert.


Situatie tijdens conditietraining


“Tijdens zo’n training maakte het landschap langs het water deel uit van het werk. Het riet, de weilanden, de boerderijen en, verder weg van de stad, de theekoepels waarachter landhuizen wit en grijs al honderden jaren stonden te dromen – het had eigenlijk niets te maken met de twee zwetende jongens die, soms steunend en vloekend (ik), soms omkijkende en dan bijsturend, inhoudend of extra krachtzettend (David) over het water voortbewogen...”


Hoofdthema en titel


In Over het water zijn de thema’s het geluk dat uit de sport wordt gehaald en tevens de dreiging van de oorlog, die van de droom een illusie maakt.


Een jongen woont in een nieuwe buurt en heeft van jongs af aan een grote liefde voor water. Als klein jongetje zoekt hij het water altijd al op. Jaren later schrijft hij zich in bij een roeivereniging en komt uiteindelijk terecht in een twee zonder, met een jongen waarmee hij een eenheid vormt. Ze varen vele wedstrijden, en winnen vrijwel alles. De coach besluit naar de Olympische Spelen toe te werken, en schrijft ze ook in voor een groot kampioenschap op de Bosbaan. Deze wedstrijd winnen ze niet, maar toch hebben ze het gevoel dat ze kampioen zijn. Uiteindelijk verdwijnt de coach spoorloos, en staat het huis van zijn roeimaatje leeg.


De titel Over het water is de meest passende titel die je voor het boek had kunnen verzinnen. De inhoud van het boek heeft alles te maken met water, maar niet in, op of aan het water, maar over het water, omdat een roeiboot zich wel op het water bevindt, maar de bedoeling is dat hij vooral over het water gaat en het daar ook een perfect instrument voor is.


De schrijver zelf zegt geen boodschap te hebben met dit boek, maar ik denk dat hij vooral graag de schoonheid van water wilde beschrijven, het gevoel dat roeien teweegbrengt, het ploeteren in het begin, het gelukzalige gevoel als je in een roeiboot over het water schiet en alles vlekkeloos gaat, het vermoeide, uitgeputte, maar zo voldane gevoel na een zware training en het gevoel van een wedstrijd, als je ingespannen bezig bent jezelf en de andere deelnemers te overwinnen..., en dan het meest geweldige gevoel als je uitgeput over de finish komt, of je nou gewonnen hebt of niet, het blijft altijd een overwinning...


Taalgebruik


Het taalgebruik van de schrijver is niet moeilijk te begrijpen, zodat het boek prettig leest, ook bevat het geen vreemde, of oud Nederlandse woorden. Wel worden er Duitse woorden gebruikt, omdat de trainer van Anton en David, Schneiderhahn een Duitser is. Hij gebruikt vaak woorden zoals ‘pünktlich’ ‘Meine Herren’ en ‘fahrtspiel’. Er is zeer weinig dialoog, en ook niet veel beeldspraak.


Op een keer als Anton en David omgeslagen zijn:


“Een paar oudere leden stonden grijnzend aan de kant en achter hen zag ik Doktor Schneiderhahn, die zijn fiets op de standaard had gezet en nu haastig aan kwam lopen. Toen hij zag wat er gebeurd was bleef hij stilstaan, deed zijn colbert open en met de duimen in het vest gehaakt lachte hij het hardst van allemaal, een hartelijke bulderende lach, de eerste keer dat we hem zo vrolijk zagen. Zwemmend duwden we de boot en de losse riem naar de kant en daar hees David zich omhoog, terwijl zijn hemd en zijn korte broek als een slobberige huid achter hem aan sleepten. Ook hij lachte, geluidloos maar met een brede grijns, ondanks de snee op zijn voorhoofd die nu langzaam waterig begon te bloeden. Ik keek naar hem en lachte op mijn eigen manier wat mee.

Maar nog voor we onze natte kleren uit mochten doen, riep Schneiderhahn ons bij zich, weer ernstig nu, en zwaaide een dikke vinger voor onze gezichten. ‘Wat lehren wij hiervan? Dat de oefening pas is afgelopen als de boot weer binnen op de stelling ligt! Niet na de laatste harde haal, zelfs niet wanneer je op de kant staat. Pas wanneer de boot is afgedroogd en weggedaan! Disziplin, Meine Herren, het wordt nix zonder diszipline!’...”

Waardering


Om te beginnen heb ik Over het water met heel veel plezier en herkenning gelezen. Naar mijn idee waren de sterke punten van het boek de gedetailleerde beschrijvingen van alles wat in het boek voorkomt. Zelfs de kleinste dingen worden heel mooi en absoluut niet langdradig beschreven. Zoals ik al vertelde vond ik dat het roeien met alles wat dat met zich meebrengt heel realistisch en herkenbaar beschreven werd. En echte zwakheden of minpunten heb ik niet aangetroffen.


Het onderwerp boeide me, omdat ik zelf roei en eigenlijk ook omdat ik zeer verrast was over het bestaan van een boek was over roeien. Natuurlijk zijn er wel technische boeken over roeien, maar ik was er nog nooit een roman of novelle over tegengekomen. Bovendien kon ik me goed inleven in de hoofdpersoon, in al zijn gevoelens en gedachten. Zijn liefde voor het water, en in een later stadium zijn liefde voor het roeien. Ook de tegenslagen in het begin, de stuntelige onbalans, het gelukzalige gevoel als het heel af en toe goed ging, en zeker na een tijd, als je echt vooruitkomt. Zeker als je de roeitechniek iets beter beheerst, is het al helemaal heerlijk.

Ik vind roeien zo’n ideale sport, omdat je intensief een sport beoefent, je hele lichaam gebruikt, je in de buitenlucht bent en ondertussen ook nog van een mooie omgeving kunt genieten.


Een fragment dat me heel erg aansprak was een stuk over de krachttraining in de winter, omdat het ook weer heel herkenbaar is.


“Tussen de stellingen waarop de boten lagen had Schneiderhahn een kleine verzameling oefenmateriaal gegroepeerd. Een tafel met een rubbermat erop. Gietijzeren halters van vijf en tien kilo. Een stang met donkerrode schijven aan beide uiteinden. Een houten handvat waaromheen je een nieuw wit touw moest oprollen met een plomp rond gewicht eraan, zoals de kolenboer of de aardappelhandelaar wel gebruikte om de polsen te versterken. Twee elektrische lampen wierpen een klein schijnsel op de plek waar we onze oefeningen afwerkten. Het heldere geluid van metaal op metaal klonk spookachtig door de verder donkere botenloods, af en toe vermengd met ons steunen en zuchten...”


Ik heb een heleboel recensies over het boek gelezen, en ze waren allemaal even positief. Ik heb geen enkele negatieve recensie aangetroffen. Mijn waardering komt dus perfect overeen met die van de media. Al met al heb ik dit boek met heel veel plezier gelezen en verwerkt.


;\n <\/div>
Andere boeken van deze auteur:


Home - Contact - Over - ZoekBoekverslag op uw site - Onze Boekverslagen - Boekverslag toevoegen