Boekverslag : P.f. Thomese - Het Schaduwkind
De taal ervan is Nederlands en het aantal woorden bedraagt 3033 woorden.

Titel: Schaduwkind

Auteur: P.F. Thomése



1. Keuzeverantwoording:

Ik heb voor dit boek gekozen omdat ik het echt een mooi boek vond en het is anders dan andere boeken die ik heb gelezen. Ik had dit boek voor mijn zestiende verjaardag gekregen. Ik heb het toen vrijwel meteen gelezen, maar snapte toen nog niet echt heel veel van de vele beeldspraak. Ik wilde het weer eens lezen, misschien dat ik het deze keer meer zou snappen.



2. Samenvatting:

De hoofdpersoon en zijn vrouw zijn diepbedroefd na de dood van hun pasgeboren dochtertje Isa. Door terug te blikken op deze verbijsterende gebeurtenis probeert de man zijn verdriet te verwerken.



Vóór de geboorte van zijn dochter zocht hij (met name in cafés) wanhopig naar de zin van een leven, voor zichzelf. Kinderen wilde hij nooit hebben, een gezin vond hij een gevangenis en hij begreep niet hoe iemand zijn leven kon delen. De komst van een vriendin betekende een ommekeer en de geboorte van Isa, op een ochtend in april, ervoeren zij beiden als 'verliefdheid' (p. 14). De wereld waarin hij nooit de juiste koers had kunnen vinden, 'kende nu ineens een stralend middelpunt'. De eerste nacht dat Isa tussen hen in bed lag, deed hem denken aan de eerste nacht dat zijn vriendin bij hem sliep.



Al snel bleek dat het met Isa niet goed ging; in allerijl moesten ze met de ambulance naar het ziekenhuis. Ze werd in een couveuse gelegd, kreeg infusen, slangen en elektroden.

Op de dag van het onheil hadden zij moeite om 'de aanzeggers' te verstaan (p. 11). Uit alle macht bleven ze geloven in de goede afloop. Maar na het gesprek met een arts over de ernst van de situatie zagen ze in dat hun kind het niet zou halen.



Hij begreep dat het ergste wat hem kon overkomen, nu aan het gebeuren was: zijn kind zou onherroepelijk doodgaan. Hij voelde zich als een steen, die alleen nog maar breken kon (p. 19). Wanneer ze precies was gestorven, kon hij niet zeggen. De artsen hadden de apparaten verwijderd waarmee Isa verbonden was, en volgens zijn vriendin was Isa met een klein zuchtje gestorven. Voor hem duurde het sterven voort: Isa stierf in hun handen, voelde steeds zwaarder, stierf ook thuis, in haar babykamertje, haar kleertjes, flesjes en dingetjes, in haar foto's, haar beestjes en in haar kinderwagen op de gang, ook buiten, in de hoofden van mensen, en vooral in hen beiden. 'Waar ze gedacht is, daar moet ze dood zijn' (p. 79).



Toen ze met zijn tweeën overbleven, begon hij de kolfjes melk maar te drinken die zijn vriendin overhield, omdat haar lichaam nog 'leven' had voor haar en het kind (p. 52). Tot het laatst was zij moeder gebleven tot in haar 'vingertoppen': ze had het kind gewassen, gekleed en gekamd en was alle lichaamsdeeltjes teder een voor een afgegaan. 'Het lichaam dat zo door en door was gekend, moest nu uit het hoofd worden geleerd' (p. 52).

Er had een lijkschouwing plaatsgevonden, die niets had opgeleverd: 'Het scheen een bekend verhaal te zijn. Ons werd aangeraden voortaan op de sterren te vertrouwen' (p. 70). Daarna was de crematie geweest.



Na de dood zijn beiden volkomen ontregeld, alles komt op losse schroeven te staan. Hij plaatst een schutting, ook al wonen ze op een bovenwoning met dakterras in Amsterdam, knipt in hun afgezonderde tuin bloesems af en snoeit knoppen: hij haat de mensen en kan niet 'gewoon doorgaan alsof er niks is veranderd' (p. 7). Hun huis voelt hij als het huis van twee vreemden; alle dingen om hem heen dragen herinneringen aan Isa. Overal ziet hij zijn dochter. Als hij pubermeisjes ziet, verbeeldt hij zich dat Isa zo had kunnen zijn.



Wanhopig probeert hij de juiste woorden te vinden om over zijn verdriet te schrijven. Wrang stelt hij vast dat er in het Nederlands wel woorden als 'wees', 'weduwe' en 'weduwnaar' bestaan, maar geen equivalent voor ouders die hun kind verliezen. Hij vergelijkt zichzelf met Paul Celan, die terugkwam uit de vernietigingskampen en opnieuw zijn taal moest uitvinden. Tevergeefs zoekt hij steun bij geliefde auteurs en componisten die schreven over het verlies van een kind (Nabokov, Flaubert, Goethes Erlkönig , Mahlers Kindertotenlieder ) en stelt vast dat hun woorden vaak praalzuchtig, sentimenteel en nietszeggend zijn. Ook zoekt hij met zijn vriendin troost in de natuur, waar immers niet gesproken wordt. Als hij het bos in wandelt, gaat hij 'van het onuitsprekelijke naar het sprakeloze' (p. 47). Tevergeefs probeert hij samen te vallen met de natuur: oog in oog met een hert wordt hij op zijn beperking (menszijn) gewezen: het dier vlucht weg.



Hij moet denken aan de woorden van Emerson, die beweerde dat de dood van zijn kleine Waldo hem niet wezenlijk had geraakt, omdat zijn dood een stukje realiteit was dat buiten hem lag, terwijl hijzelf binnen zat, opgesloten in zichzelf. Kan hij wat met zijn woorden? Hij zou Emersons woorden eerder omgekeerd zeggen: 'Niet dat het mij niet raakt, maar dat ík niets raak' (p. 105). Wanhopig zucht hij: 'Als ik maar eens even de kamer uit wilde gaan, dan kon die eindelijk rustig instorten' (p. 105).

(bron: uittrekselbank volwassenen, in de mediatheek)



3. Vertelperspectief:

Het boek is het verteld in het ik- perspectief. Hoewel de schrijver ook vaak over ons spreekt, je weet dat hij degene is die het verteld. Door dit perspectief leef je ontzettend met hem mee en probeer je als het ware te voelen wat hij voelt. Dat lukte mij niet helemaal, ik heb namelijk nooit zoiets meegemaakt, dus is het voor mij moeilijk voor te stellen. Maar ik denk dat mensen die wel zoiets meegemaakt hebben, door dit perspectief zich heel dichtbij de schrijver voelen.

Door het perspectief herkennen mensen zich, denk ik, ook wel in de dingen die hij zegt.

Zoals hier:



“Ik moet een dergelijk verhaal al eerder gelezen, gehoord, gezien hebben, maar toen was ik niet de vader. Ik was toen iemand anders.” (blz. 65)



Ook bij dit verhaal denkt men dat het niet om hem gaat. Maar als dit stukje verwoord zou zijn in bijvoorbeeld een vertellers- perspectief, zou het niet zo overkomen als het hier nu wel doet.



4. Tijd en volgorde:

Het boek speelt zich af in het heden. Het is moeilijk te zeggen hoe je dat weet. Er worden technische hulpmiddelen van het ziekenhuis beschreven. Zoals: “We leerden bepaalde piepjes te negeren en wisten feilloos diverse infusen en sondes te onderscheiden.” (blz. 12)

Maar ook andere alledaagse dingen zoals auto’s en vliegtuigen kom je tegen. Aan kleine dingen merk je dat het verhaal zich in het heden afspeelt. Maar je weet ook dat het een biografisch verhaal is en achterin het boek staat wanneer het geschreven is. (In 2002 en 2003)

Het verhaal wordt niet chronologisch verteld. In vrijwel het begin wordt verteld dat het kindje ziek is, daarna wordt pas verteld hoe hij zich voelde toen hij vader werd. Hij vertelt steeds stukjes over wat er gebeurd is, maar ondertussen vertelt hij er andere dingen naast, hij zich voelt of voelde, wat hij denkt of dacht. Het is eigenlijk steeds om de beurt. In het ene hoofdstukje vertelt hij wat er letterlijk gebeurd is, in het volgende hoofdstukje wordt verteld worden gedachten en gevoelens verteld.

Dat zie je bijvoorbeeld aan het hoofdstukje “Pietà” en “Haar naam”. In het eerste wordt verteld hoe zijn vrouw het kinderlijkje waste en kleding aan deed. In het volgende wordt verteld over de naam van zijn dochtertje en hoe hij het merkt dat hij haar zo ontzettend mist.



5. Verhaalruimte:

Het verhaal speelt zich af in het huis van de ouders en in het ziekenhuis waar Isa verbleef.

Twee beschrijvingen van plaatsen waar het verhaal zich afspeelt:



“We werden er tegen het eind van de dag ontboden. Ik wist als jongen al dat het weinig goeds voorspelde. Het kantoortje. Daar zat dan achter een bureau een volwassene, grijs en vlezig, louter boven me gesteld om me te straffen.” (blz. 73)



Hieruit blijkt ook al dat de sfeer in het ziekenhuis somber en onprettig was.



“Vandaag een schutting geplaatst. Al wonen we op het dak van de stad, hoog boven het Dal der Mieren, er zijn altijd koppen, bekken, smoelen. God, wat haat ik de mensen. Kst! Vort! In ieder geval heb ik in onze afgezonderde tuin hierboven de bloesem afgeknipt, de knoppen gesnoeid, ik moet toch iets, het kan toch niet doorgaan alsof er niks is veranderd?” (blz. 7)



6. Personages:

Er wordt in het boek niet heel veel verteld over de personages.

Het belangrijkste personage in het boek is de schrijver zelf: P.F. Thomése. Er wordt dus ook niet veel over hem zelf verteld. Alleen dat hij voor de geboorte van zijn dochter en voor de komst van zijn vriendin een nogal egoïstisch en uitzichtloos leven leidde en hoe dat voor hem veranderde toen deze twee in zijn leven kwamen.



“Zeker ben ik ook een man, een jongen, een jongeman geweest die nooit van zijn leven kinderen wilde, die het gezin een gevangenis vond en die niet begreep dat iemand zijn leven ‘deelde’(door twee personen, door drie, door vier, tot er weinig meer van overbleef). Het was het soort cynisme dat voor de empirie uit rent, een uitbundig negativisme dat zijn ontkenningen nodig heeft om zich tegen de vloed aan keuzes te kunnen keren. Hoe kon ik weren hoe het was om een kind te hebben? Heel lang heb ik vastgehouden aan mijn zogeheten vrijheid, die de vrijheid is om in alle situaties aan het begin te blijven staan en de indruk te behouden dat ik nog alle kanten opkan.”



Verder merk je dat dit verlies hem totaal van de kaart heeft geveegd. Hij probeert er weer een beetje op te komen, maar dat gaat moeilijk.

Zijn vrouw is ook een personage is het boek. Over haar wordt vrijwel helemaal niets verteld. De schrijver praat vaak wel over “ons” en daarmee worden hij en zijn vrouw bedoeld. Je merkt ook dat zij natuurlijk heel veel verdriet heeft van het verlies, maar niet echt hoe zij daarmee omgaat.

Zijn dochter zou je misschien ook een personage kunnen noemen; het hele boek gaat zo’n beetje over haar. Maar je weet vrijwel niets over haar. De schrijver heeft het over dingen die ze had kunnen/moeten zijn. Maar aangezien ze nog zo ontzettend jong was kan je weinig over haar zeggen.



7. Thema en Motieven:

Verlies is toch wel het grootste en belangrijkste thema in dit verhaal. Het hele boek gaat over het verlies van de dochter van de hoofdpersoon en hoe hij daarmee omgaat. Dan kan je rouwverwerking en de dood ook als twee thema’s benoemen.



“Zo verdraag je het: je bent er niet bij. Het gebeurde buiten, ik wist niet wat ik moest beginnen, ik stond achter het raam en kon niets doen, ik kon mijn armen niet uitstrekken, ik kreeg mijn mond niet open, ik kon er niet heen, ik kon mijn benen niet bewegen. Afgescheiden van haar was ik. (het is of, als het erop aankomt, de ervaring wordt opgeschort. Je houdt je adem in en ademt pas weer uit als het voorbij is. Op het moment dat het gebeurt, bestaat er even niemand.)” (blz. 104)



Een motief is de taal. In de taal probeert de auteur steeds zijn dochter terug te vinden.

“Ergens in de taal is zij nog, ergens tussen een paar woorden in. Woorden die elkaar nog niet kennen. En die haar nog niet kennen.”

“Als ze er nog is, dan is het in de woorden waar ik ’s nachts op wacht.” (blz. 76)



8. Hoogtepunten:

Ik vond eigenlijk dat er een heleboel hoogtepunten in het boek zaten, maar dit stukje vond ik nog wel het mooiste, het staat op de flaptekst, maar het is ook het tweede hoofdstukje: “Ontbrekend woord”:

“Een vrouw die haar man begraaft, wordt weduwe genoemd, een man die zonder zijn vrouw achterblijft, weduwnaar. Een kind zonder ouders is wees. Maar hoe heten vader en moeder van een gestorven kind?”



Het is dan ook opvallend dat dit de gehele inhoud van het hoofdstukje is.

Ik vind het mooi gevonden. Ik had er eigenlijk nog nooit echt over nagedacht, maar hij heeft wel helemaal gelijk, voor de ouders van een gestorven kind is geen naam, woord bedacht. Terwijl dat eigenlijk ook net zo erg is.



Maar ik wilde ook graag dit stukje noemen, wat ik eigenlijk wel typisch voor het hele boek vind:



“Wil jij het, het kindje, het lijkje, het kinderlijkje? Wil jij het nu even vasthouden, vroeg je me. Het is zo zwaar, het is zo zwaar om te dragen. Maar nee, dat zei je niet. Je vroeg: Wil je ons kleine meisje even vasthouden? Ons meisje, zei je. Wil jij ons kleine meisje even vasthouden? Nu kan het nog, straks komt het bezoek, nu zijn we nog samen” (blz. 53)



Eruit blijkt wel hoe moeilijk ze het hebben met de dood van hun dochtertje en dat ze het ergens nog niet accepteren, ze behandelen het nog als een levend meisje.



9. Opvallende zaken:



Er waren meerdere opvallende zaken in het verhaal. Ook dat het hele boek uit kleine hoofdstukjes bestaat van gemiddeld twee bladzijden, soms een hoofdstukje van één bladzijde, soms een hoofdstukje van 3 bladzijden.

De schrijver maakt heel veel gebruik van beeldspraak:



Bijvoorbeeld:

“Op de dag dat het onheil zich aan ons ging voltrekken (en zich als een lelie voor ons openvouwde), hadden wij moeite de aanzeggers te verstaan. Het leek zich aanvankelijk als een anekdote te kunnen ordenen. Heel lang heb ik de clou proberen vast te houden: hoe wij met de schrik vrijkwamen. Zo gaat het toch altijd? Als je iets overkomt, weet je nooit wát je overkomt. Je tast in het duister. De angst ligt rondom je als een muur, het lukt niet eroverheen te kijken. War erachter ligt, ken je alleen van horen zeggen. Het bestaat uit onervaren woorden: woorden die niet weten waar ze het over hebben.” (blz. 11)



Vooral de onderstreepte delen zijn duidelijke voorbeelden van beeldspraak.



Wat ook opvalt is dat er in het boek zelf niet echt een gebeurtenis plaatsvindt. De geboorte en de dood van het dochtertje zijn al gebeurd. Dat wordt alleen achteraf verteld. Het boek is eigenlijk meer het rouwproces van de schrijver, zijn manier om te proberen te bevatten wat er eigenlijk is gebeurd en wat dat met hem doet.



10. Mening:

Ik vond het een heel mooi boek. Zoals ik al zei heb ik het wel al eerder gelezen. Ik vond het mooi ondanks dat ik er toen weinig van snapte. Maar nu, na de tweede keer lezen dus, snap ik er meer van en kan ik het boek meer waarderen. Het is nou niet een alledaags boek met een begin en einde. De schrijver vertelt wat er gebeurd is, maar doet dat meer voor zichzelf dan voor een eventuele lezer. Het is dan heel mooi geschreven en er wordt gebruik gemaakt van beeldspraak. Dat vind ik vaak mooi, maar dan moet ik het wel eerst snappen. Dat wil nog niet altijd lukken. Hij wil steeds zijn eigen taal vinden om haar terug te halen. Waarschijnlijk is het allemaal voor mij ietwat onbegrijpelijker omdat ik zelf nooit zoiets heb meegemaakt. Een kind verliezen lijkt me verschrikkelijk en ik kan me dan ook niet voorstellen hoe dat is en voelt. De schrijver laat dit verdriet goed zien zover dat mogelijk is.

Ik vind de gedachte achter het boek ook heel mooi. Als je zo’n boek schrijft, leef je niet door “alsof er niets veranderd is”. Dan sta je er echt bij stil en wordt duidelijk hoeveel dit je aangrijpt. Het wordt ook duidelijk hoeveel hij om het kind gaf, hoewel dat nog niet eens heel oud was, hoe sterk de vaderliefde was en is.

Hoe het boek zelf geschreven is, vind ik heel origineel en mooi. Heel veel beeldspraak en geen chronologische volgorde. Soms kan het daardoor wel wat onduidelijk zijn, maar daar stoor je je dan niet heel erg aan, verder in het boek wordt het wel duidelijk.

Er staan echt heel veel mooie passages in het boek, echt heel veel. Ik moest dan ook goed nadenken welke ik gebruikte bij het stukje hoogtepunten.



11. Verdiepingsopdracht:



Biografie van de schrijver:

Pieter Frans Thomése brengt het grootste deel van zijn jeugd door in Zaltbommel, waar zijn vader directeur is van de Koninklijke Drukkerij Van de Garde. Zo komt hij al op jonge leeftijd in contact met het boekenvak. In 1977 gaat hij geschiedenis studeren aan de Universiteit van Amsterdam, maar na een jaar geeft hij er de brui aan. Thomése wil niet langer studeren en kiest voor de journalistiek. Van 1979 tot 1984 is hij redacteur en verslaggever bij het Eindhovens Dagblad. In 1984 pakt hij zijn geschiedenisstudie voor drie jaar weer op, maar voltooit deze niet. Daarna schrijft Thomése voor het weekblad De Tijd en levert hij bijdragen voor NRC Handelsblad, enkele regionale dagbladen en Vrij Nederland. Van januari 1998 tot april 2001 is hij redacteur van De Revisor.

Thomése publiceert zijn eerste literaire verhaal in 1986 in De Revisor. In 1990 maakt dit verhaal deel uit van zijn debuut in boekvorm, de novellenbundel Zuidland. Thomése wordt voor deze bundel onderscheiden met de AKO-Literatuurprijs. De schrijver zelf noemt de bekroning geen zegen: “Het is me mateloos gaan ergeren dat die prijs belangrijker werd dan Zuidland en de verhalen uiteindelijk heeft verpletterd. Zelfs mijn andere boeken lijden onder die verdwazing. De prijs heeft nadien alle recensies gekleurd.” Thomése wordt in de tweede helft van de jaren negentig één van de meest uitgesproken figuren van het literaire bedrijf van Nederland. In essays en polemische geschriften neemt hij voortdurend stelling tegen de commercialisering, mediatisering en trivialisering van de literatuur.

Van Zuidland en de later verschenen romans Heldenjaren en Het zesde bedrijf zijn vertalingen in het Duits en het Servo-Kroatisch verschenen.



Met betrekking tot: “Schaduwkind”;

De hoofdpersonen in het proza van Thomése willen hoogvliegers zijn. Ze voelen zich voorbestemd tot groots en weergaloos leven. Ze zijn weinig praktisch ingesteld, ze jagen op mogelijkheden die niet gerealiseerd kunnen worden, ze blijven romantische dromers die niet willen ontwaken. Thomése heeft in interviews gezegd dat deze figuren erg op hemzelf lijken, hoewel hij zich altijd nadrukkelijk heeft afgezet tegen het autobiografische schrijven. Schaduwkind , dat nadrukkelijk gaat over een ingrijpende gebeurtenis uit zijn eigen leven, neemt dan ook een zeer aparte plaats in in zijn oeuvre.
Andere boeken van deze auteur:


Home - Contact - Over - ZoekBoekverslag op uw site - Onze Boekverslagen - Boekverslag toevoegen