Boekverslag : Jean-paul Sartre - L'enfance D'un Chef
De taal ervan is Nederlands en het aantal woorden bedraagt 1646 woorden.

Het verhaal

Het verhaal gaat over een klein jongetje, Lucien genaamd. In het begin van het boek is hij bang dat z'n ouders een meisje van hem willen maken. Hij twijfelt dan ook aan z'n sekse. Voor zo'n klein jongetje (hij zal dan zo'n vijf jaar zijn) is hij erg zenuwachtig en onzeker. Ook heeft hij hele vreemde gedachten, namelijk of z'n moeder wel de waarheid spreekt, en hij heeft een afkeer van haar. Hij is er nu zeker van dat z'n moeder niet z'n echte moeder is. Dan gaat hij weeskind spelen en weinig eten: "Je serais un orphelin, je m' appellerais Louis. Je n'aurais pas mangé depuis six jours." (blz. 155) Hij vervreemdt zich van z'n ouders. Sartre laat hier de twijfel zien van de mens. Het zoeken naar 'jezelf', het 'zijn'.



Ook als hij pijn heeft vraagt hij zich af of hij wel echt pijn heeft. Als dit zo blijkt te zijn, gaat hij huilen. Als vriendinnen van z'n moeder komen, kan hij weer 'rollen' spelen. Ook de pastoor vraagt hem: "qui Lucien préférait de sa maman ou le Bon Dieu." Op die vraag kan hij niet antwoorden en gaat maar gek doen. (blz 158) Op een gegeven moment hoort Lucien zichzelf zeggen: "J'aime ma maman," maar dan herkent hij z'n eigen stem niet meer en beseft dat hij niet van z'n moeder houdt, of van z'n vader, M. Fleurier. Hij twijfelt aan dingen. Z'n neefje Riri komt logeren in verband met de oorlog.



Lucien denkt dat God hem wel kan zien en daarom doet hij ook aardig tegen z'n moeder. Hij ontdekt dat door aardig te doen, je je anders kan voordoen. Hij gaat in oktober 1919 naar l'école Saint-Joseph. M. Gerromet vindt dat Lucien onverschillig is. Als Gerromet hem een 'grande asperge' noemt vindt hij dat plotseling zelf ook. Dit is het 'en soi', zelfgenoegzaam zijn. Dit leidt tot walging. Door gaten te prikken wordt het 'pour soi', dan maak je zelf keuzes.



Als hij ouder wordt zijn z'n ouders minder gelukkig. Met Costil en Winckelman, zijn klasgenootjes, gaat hij veel om. Als hij in Parijs gaat wonen, gaat er een wereld voor hem open. Z'n tante Berthe met zoon Riri die hij eigenlijk vervelend vindt maar hem toch helpt met z'n wiskunde. Z'n tante vindt hem zelfingenomen. "Il prétend que tu te gobes, c'est ta tante Berthe qui ne l'a dit.' (blz 174)



Hij realiseert zich: "Moi, je suis." (blz 179) Maar toch verwarring, en dan ontdekt hij opeens: "Ik besta niet", en de hele wereld is een komedie. De arbeiders hebben een angst voor de vader van Lucien. Lucien vindt dat wel leuk en hij kijkt ook neer op anderen, hij wil leider worden. Als hij op een andere school zit, denkt hij dat hij ook de verleiding van zelfmoord moet doorstaan om een goede leider te worden. Berliac is een nieuwe jongen in z'n klas, iedereen kijkt tegen hem op. Lucien vraagt hem om raad als hij met zelfmoordplannen loopt. "Je me tue parce que je n' existe pas." Berliac zegt dat hij moet doen wat hij wil: "Rien n'a jamais aucune importance." (blz 181) Daarna gaat Lucien naar Berliac. Hij beschouwt hem als z'n vriend. Hij brengt hem in contact met de psychoanalyse. Aan de hand van de psychoanalyse denken ze allebei dat ze een complex hebben en daarmee hun innerlijke leegte verklaren. 'Jezelf' ligt verborgen in je onderbewuste. Dan komt er een punt dat Lucien beseft dat z'n vriendschap met Berliac op een misverstand berust. Alle complexen, daar wilde Berliac mee leven, Lucien niet. "Nous sommes des types foutus, disait-il avec argueil, des ratés. Nous ne ferons jamais rien." (blz 185)



Dan wordt Lucien voorgesteld aan Achille Bergère, een vriend van Berliac die goed thuis is in de psychoanalyse. Berliac is een surrealist die neerkijkt op de bourgeoisie zoals de ouders van Lucien. Ook heeft Berliac nooit geld.



Als hij wordt voorgesteld is Lucien zenuwachtig, Bergère is begripvol. Lucien beschrijft z'n verleden, denkwijze en Bergère zegt: "Savez-vous, Lucien, comment j'appelle ton état?" Lucien regarda Bergère avec espoir. Il ne fut pas déçu. "Je l'appelle", dit Bergère, le Désarrois (ontreddering)." Dit was een hele opluchting voor Lucien. Bergère vindt dat Lucien gelijk heeft en er juist niets aan moet doen. Berliac is jaloers, volgens Bergère een na-aper.



Bergère gelooft in chaos, alles kan het object van seksuele begeerte zijn, niet alleen de vrouw. Lucien werd onrustig, alleen z'n ouders waren een toevlucht, in tegenstelling tot de absurditeiten van Bergère die hem angstig maakten.



Lucien lijkt volgens Bergère op Rimbaud. Samen met Bergère bekijkt Lucien z'n lichaam. Lucien krijgt weer een ervaring van het gevoel toen hij een jurkje aanmoest. Dan komen Bergère en Beriac met hasj. Lucien wil niet en Bergère zegt: "Sa peur de s'engager s'est aussi du désarrois." Dan wil Lucien toch de hasjpijp, maar Bergère zegt dat Berliac gekotst heeft en dat de hasj alleen maar die uitwerking op hem had.



Dan nodigt Lucien Bergère thuis uit bij M. et Mme Fleurier. Ze hadden nog nooit zo'n mooie man gezien. Germaine (de dienstmeid) ook niet. Lucien vond Bergère tegelijk grappig en diepzinnig, dat trok hem aan. Als Lucien en Bergère een weekje naar Rouen gaan, moeten ze samen een hotelkamer delen. Dan begrijpt Lucien dat Bergère met hem naar bed wil. Maar hij had teveel whisky gedronken en moest kotsen, maaar uiteindelijk toch niet. Als hij terugkomt pakt Bergère hem toch en de herinnering aan Mme Besse en Hobraid die hem een asperge noemden komt terug. De volgende dag voelt hij zich niet zo prima. Hij vindt zich nu een pederast. Hij had eerst een Oedipuscomplex, toen was hij sadicoanal en nu pederast. Hij wilde dit eigenlijk niet, hij wilde gewoon een leider zijn. Hij herhaalt z'n activiteiten alleen maar om te bevestigen dat het niets is. Hij is bezig met de gedachte dat Bergère het aan Berliac zou vertellen. Maar hij ziet Bergère en Berliac een hele poos niet.



Na een poosje denkt hij dat hij ontwaakt, maar af en toe nog wel de complexen van Freud op z'n schouders voelt. Als hij z'n oude filosofieleraar tegenkomt, zegt die dat Freud allemaal flauwekul is. Lucien voelt zich bevrijd. Bij z'n ouders is alles rustig en voelt hij zich een leider. Lucien: "Je ne suis rien." Sinds die laatste vakantie komen de vragen weer boven: wie is hij, wat is hij? Hij begint zichzelf niet meer zo te analyseren. Dan gaat Germaine weg en krijgen ze een nieuw hulpje: Berthe Nozelle. Daar zou Lucien best wat mee willen, maar hij wil z'n vader niet blameren en hemzelf als leider ook niet. Hij gaat uit met Maud en nog een stelletje. Plots beseft hij dat Maud eigenlijk de mooiste is, en ontmoet hij haar vaker. Hij vindt dat Lemordant (schoolgenoot) geluk heeft omdat hij z'n weg al gevonden heeft.



Lemordant ontmoet Lucien, Lucien beschrijft z'n situatie. En dat Bergère dat ontreddering had genoemd. Lemordant geeft hem het boek: "Je vais t' apporter les dérasinés, cet apres-midi: c'est ton histoire. Tu trouverais là le mal en son remède". (blz 223) Dit is een boek van Barrès en ging niet zozeer over de psychologie als iets abstracts maar meer concreet. Hij moet terug naar Férroles om de kracht van het leven te pakken, hij wil de kracht hebben om een chef te zijn. Maar hij durft zich er niet meteen in te storten.



Samen met Lenordant en anderen vormen ze 'camelots' (verbondenen). Maar in die groep merkt hij de oppervlakkigheid. Toch doet hij mee en voelt zich af en toe bijna gelukkig. De joden worden door de camelots zeer gehaat. Ook zijn ze zeer nationalistisch. Hij sluit zich bij de groep aan. Maud en hij gaan voor het eerst met elkaar naar bed, maar toch voelt hij zich als hij naar huis gaat in zijn kleren naakt. "Il se sentait nu dans le chaleur pousiérreuse du métro, nu sous une mince pellicule de vêtements, raide et nu à côté d'un prêtre, en face de deux dames mûres, comme une grande asperge souillée." (blz 235)



Op een feestje van Guigard is Lucien en daar is ook een jood. Boos en zonder de jood een hand te geven loopt hij weg. Guigard verontschuldigt zich. Hij realiseert dat je niet moet zoeken naar alles wat je bent, maar zoals je bent in de ogen van anderen. In de ogen van anderen kun je dan een leider worden, hij voelt zich dan ook groot. "Et voilà que Lucien justement, c'était ça: une énorme bouquet de responsabilités et de droits. Il avait longtemps cru qu'il existait par hasard, à la dérive: mais c'était faute d'avoir assez réfléchi. Bien avant sa naissance, sa place était marquée au soleil, à Férolles." (blz 243) Hij bestaat omdat hij het recht heeft te bestaan, hij gaat dan ook de plek van z'n vader innemen. Hij gaat fantaseren over wat hij wel niet allemaal gaat doen, trouwen met een meisje dat hem begrijpt, gehoorzaamd te worden. Als hij in een winkel zichzelf ziet, ziet hij het gezicht dat hij zo bewondert bij Lemordant en besluit: "Je vais laisser pousser ma moustache."



Over Sartres bedoeling

We zien elkaar vooral als 'en-soi'. Dat houdt in dat we de mens bekijken met z'n verleden enz. Hierbij ontkennen we hem in z'n eigenlijke mens-zijn, zijn existenstentie. Zo zijn wij altijd elkaars vijanden. Zo erkennen wij elkaar nooit als mensen, elkaars vrijheid, elkaars existentie. Wij hebben de vijand echter nodig om je eigen vrijheid te kennen. Wij hunkeren naar elkaar omdat wij op elkaar zijn aangewezen om mens te zijn, en blijven toch eeuwig gescheiden. Wie zelf vrij existeert dient de ander en levert de voor een mens best mogelijke bijdrage tot een waarlijk menselijk leven, vrij leven.



Om dit boek werkelijk te begrijpen moet je je eerst echt grondig verdiepen in Sartre want het is verschrikkelijk moeilijk. Ik heb me er een beetje in verdiept maar z'n ideologie is erg complex.
Andere boeken van deze auteur:


Home - Contact - Over - ZoekBoekverslag op uw site - Onze Boekverslagen - Boekverslag toevoegen